Bea Berens-Sleebos is de Grande Dame van de Indische keuken. In de jaren ’80 begon zij haar kookdemonstraties op de Pasar Malam Besar, in een speciaal voor haar gemaakt Kooktheater. In 2009 vertelde Bea aan De Sobat over de ‘Lemper van Oma Sleebos’, haar korte carrière als kapster (met Mary Brückel-Beiten en Wies van Maarseveen als vaste klanten) en haar late maar lange liefde voor de Indische keuken.

Leestips!

  • Mary Gomes & Bea Berens

    Dubbelinterview over de verschillen en overeenkomsten tussen de Eurasian keuken uit Singapore en de

  • Celine Marbeck

    Interview met dé kenner van de Cristang keuken van Malakka

De Grande Dame van de Indische keuken: Bea Berens-Sleebos

In 1956 repatrieerde Bea Berens-Sleebos samen met haar moeder en tweelingbroers van dertien jaar naar Nederland. Haar vader was omgekomen nadat het vrachtschip waarop hij als krijgsgevangene zat, de Junyo Maru, werd getorpedeerd. “Mijn broers waren één dag oud, ikzelf was vier jaar”, vertelt Bea die ook nog oudere broers en zussen heeft. “Mijn moeder heeft het nooit willen accepteren. Toen ze hoorde dat mijn vader was vermist, bleef ze hopen dat hij op een dag toch voor de deur zou staan.” Bea’s moeder is een Javaanse. “Ik weet dat veel Javaanse vrouwen die met een Nederlander waren getrouwd, niet wilden repatriëren. Maar mijn moeder zag geen toekomst voor ons in Indonesië. Ik vind het heel dapper dat zij die stap genomen heeft. Daarom wilde ik ook altijd goed voor haar zorgen, doen wat zij prettig vond. Gelukkig heeft ze haar draai kunnen vinden in Den Haag en later Rijswijk.”

Ik wilde naar de stad

De zeventienjarige Bea kwam terecht in pension De Meijerij in Soesterberg. Na drie weken vertelde de Dienst Maatschappelijke Zorg (DMZ) haar dat de familie Sleebos een woning zou krijgen in een klein dorp. Volgens Bea werden gezinnen met vaders doorgaans in de stad geplaatst en vaderloze gezinnen in dorpen. “Dat had te maken met de werkgelegenheid”, aldus Bea. Maar de jonge Bea wilde niet op het platteland wonen. “Ik wilde naar de stad. In Indonesië had ik al veel over Holland gelezen. Via mijn oudste broer, die bij de BPM (het huidige Shell, FK) werkte, kon ik namelijk de leesmap krijgen, met tijdschriften als Margriet, Panorama en Wereldkroniek. Ik had echt het idee dat ik Nederland al goed kende.”

Een stad, een pension en een baan

Bea zei haar moeder gedag en stapte op de trein, op zoek naar een baan en een huis. Ze zocht in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De eerste twee steden vielen af, zij vond ze te groot en te uitdagend voor haar jonge broers. Daarbij zocht ze een Indische omgeving. In Den Haag was het dan ook raak. “Ik kon daar gaan werken bij de Luchtmacht, bij het burgerpersoneel, en vond een pension op Scheveningen. Ik had wel eerst gekeken of er Indische winkels waren want ik wilde dat mijn moeder zich thuis zou voelen. Binnen tien dagen had ik een stad, een pension en een baan gevonden! We zijn vervolgens met de trein van Soesterberg naar Den Haag verhuisd.”

Kapster

Bea begon aan een burgercarrière bij de Luchtmacht. Maar na een jaar presenteerde het Rijk haar familie de rekening van de repatriëring. “Ik moest zestig procent van mijn salaris terugbetalen.” Voor Bea was het een uitgemaakte zaak: “Ik wilde dat niet. Mijn moeder ook niet. Ik zei: ‘Mijn vader heeft met zijn leven betaald.’ Ik besloot dat het beter was om niet meer voor het Rijk te werken. Bij toeval leerde ik een Brabantse vrouw kennen die een kapsalon had op de hoek van de Van Boetzelaerlaan en Douzastraat. Ik kon bij haar aan de slag als kapster. Dat heb ik vijfentwintig jaar gedaan. Met mijn bazin had ik afgesproken dat ik geen geld aan het Rijk zou terugbetalen. Ik heb uiteindelijk nooit voor de repatriëring betaald. Sommige Indische mensen vonden dat niet kunnen. Ze zeiden: ‘Dat doen wij Indischen niet’ en ze betaalden elke cent terug. Ik heb gezien dat veel Indische Nederlanders daardoor in armoe hebben geleefd. Ik heb altijd gevonden dat je als Indische Nederlander best voor jezelf mocht opkomen, dat kon ook op een nette manier.”

Nooit koken

Hoewel Bea culinair werd verwend door haar moeder, die zij de beste kok van de wereld noemt, was zij zelf nooit in de keuken te vinden. Ze heeft het verhaal al vaak verteld: hoe zij haar aanslaande man Ed Berens zei best te willen trouwen maar niet van plan was ooit te gaan koken. “Hij stemde ermee in. En we aten elke dag in een toko of restaurant. Dikwijls op kosten van mijn bazin die de maaltijden betaalde als ik twintig minuten langer wilde blijven werken. We kenden alle restaurants op de Frederik Hendriklaan en op Scheveningen. Op zondag aten we altijd bij mijn moeder.”

Royco-soep

Na de geboorte van haar kinderen Jill, Elonka en Babs, werd het eten buiten de deur eenvoudigweg te duur. Of Bea nou wilde of niet: er moest eten op tafel komen, uit de eigen keuken. “Ik ben begonnen met Royco-soep omdat op de verpakking stond hoe je dat moest klaarmaken. Mijn man maakte de rijst, dat had hij in het kamp in Indië geleerd. Ik bakte een ei en van lieverlee ging ik verder. Mensen die mij uit die tijd kennen en me zien koken in het Kooktheater geloven dat ook niet. Ze moeten nog steeds lachen als ze me daar zien staan.” In de kapsalon had Bea twee bekende klanten: Mary Brückel-Beiten en Wies van Maarseveen. De eerste was een van de initiatiefnemers van de Pasar Malam Tong-Tong en bekend in heel Nederland met haar kookdemonstraties, de ander was eveneens bij de Pasar Malam Tong-Tong betrokken, bestuurslid van Stichting Tong Tong en jarenlang voorzitter van de Indische Kulturele Kring. Jaar in jaar uit waste, knipte en kleurde Bea deze Indische dames. Tijdens een knipbeurt van Mary Brückel-Beiten hoorde Bea in 1959 over de plannen voor de Pasar Malam Tong-Tong. “We hebben er reuze reclame voor gemaakt in onze kapsalon. Mijn bazin zei steeds: ‘Eindelijk doen ze iets voor jullie Indischen’. Mensen vonden het spannend, zelf vond ik het geweldig.”

Citybags met lemper: 1959

Bea vertelt dat zij zelfs heeft meegedaan aan die allereerste Pasar Malam Tong-Tong in 1959. Aangezien niet alle kooksters echt goed konden koken en haar moeder heerlijke lempers en flensjes maakte, werd Bea gevraagd of haar moeder deze snoeperijen voor de verkoop op de Pasar Malam wilde maken. “Dat wilde mijn moeder graag. Ik deed de boodschappen en mijn moeder maakte stapels lempers en flensjes. Met twee volle citybags ben ik naar de Dierentuin gereisd. Om daar vanuit Steenvoorde in Rijswijk te komen, moest ik met drie bussen en een tram. Ik verkocht de flensjes voor twintig cent en de lemper voor dertig cent. Op de Pasar Malam Tong-Tong kostten ze dan dertig en veertig cent. Ik ben zo twee maal heen en weer gereisd. Maar ik kon niet vaker vrij nemen dus is het bij die ene keer in 1959 gebleven. De lemmers van mijn moeder zijn bekend gebleven als ‘de lemper van Oma Sleebos’.”

Doorkijkjurkjes

Na die kennismaking met de Pasar Malam Tong-Tong in de Dierentuin zou Bea geen Pasar meer overslaan, zelfs niet toen ze van 1963 tot 1967 in Frankrijk woonde. “Ik kwam er speciaal voor terug en hield er mijn schoolgaande kinderen voor thuis! Ik ging echt àlle dagen, drie, vijf, zeven en tenslotte twaalf. Mijn kinderen mochten pas mee als ze zes jaar waren want ik wilde dat ze de Pasar gemotiveerd zouden beleven. Ze keken echt uit naar de dag dat ze mee mochten. Ook mijn moeder nam ik mee; ze vond de Pasar geweldig.”
In 1976 ruilde Bea haar rol als bezoeker in voor een baantje in de verkoopstand van de sigarettenmerken Gladstone en Belinda. Dat jaar werd Nederland geteisterd door een hittegolf; de temperaturen in Houtrust liepen op tot 48 graden Celcius. “Ik kan mij dat nog héél goed herinneren”, zegt Bea veelbetekenend. “Mijn collega’s en ik droegen blauwe en rode mantelpakjes. Het was niet om uit te houden, zó warm. Ik heb toen op de Pasar van die luchtige, witte, Indiase jurkjes gekocht. Maar: iedereen keek naar ons, lachte, maar zei niks! We begrepen er niets van. Tot een man zei: ‘Je vriendin heeft zo’n grote aan – Bea maakt een handgebaar – en je andere vriendin heeft er een met bloemetjes. Ik keek naar mijn collega’s en toen zag ik het pas. Ik had doorkijkjurken gekocht… We stonden er, wat je noemt, goed op!”

Een eigen eetstand

In 1982 en 1983 had Bea samen met haar broer een eetstand waar ze onder meer kwee poetoe maakte. “Het was heel zwaar”, herinnert ze zich. “Ik moest klandizie aantrekken, het eten voorbereiden èn klaarmaken. Standhouders hadden ons verteld dat je de eerste paar jaar geen winst maakte omdat de bezoekers je keuken moesten leren kennen. Het lukte ons om wel winst te maken, maar ik vond het werk te zwaar en ben er na twee jaar mee gestopt.”

Kooktheater

Toch zou Bea in een andere rol dan bezoeker en standhouder op de Pasar Malam Besar terugkeren. In 1984 ontmoette ze Pasardirecteur Ellen Derksen op een feestje ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Wies van Maarseveen. “Ik kende Ellen van het groeten in het voorbijgaan, maar nu raakten we voor het eerst aan de praat. Ellen vroeg me of ik kookdemonstraties zou willen geven. Mary Brückel-Beiten die het lang had gedaan, was daarmee mee opgehouden en er was niet echt een vervangster. Ik wilde dat best proberen, maar liefst in een open ruimte op een podium met stoelen ervoor. Ellen wilde dat voor mij bouwen. Zo is het Kooktheater ontstaan.” Toen Bea in 1984 vroeg in de ochtend in Houtrust aankwam, kreeg ze echter de schrik van haar leven. “Het Kooktheater was er, maar helemaal leeg! Er waren geen pannen, borden, niks. Ik ben toen snel naar huis gegaan om mijn eigen pannen en servies te halen.”

Succes

Het Kooktheater is een groot succes geworden dankzij Bea die zich daar als een vis het water voelt. Ze vertelt dat ze zich wel heeft moeten bewijzen voor al die kritische Indische tantes in de zaal. “Het was de eerste jaren moeilijk om het publiek over te halen te komen proeven. Vooral oudere Indische dames stonden argwanend tegenover mijn kookkunsten. ‘Zo’n jonge vrouw kan heus niet koken’, zeiden ze. Ik heb me echt moeten bewijzen. Bovendien was het in de jaren ’80 crisis. We hadden nergens geld voor. Ik verzon dat de mensen een gulden moesten betalen om na afloop te mogen proeven. Met die inkomsten ging ik boodschappen doen. Ik ben ook sponsors gaan regelen zoals Conimex.”

‘Tong’

Vaste gast in het Kooktheater was Bea’s moeder. “Ze was heel trots op mij. Ze was er bij elke kookdemonstratie en stond altijd in de rij om te proeven. Ze vond het lekker wat ik maakte. Ze was ook trots dat ik de Ind(ones)ische keuken wilde uitdragen. Nu staat mijn oudste broer van 84 ook in de rij. Hij kan nog steeds niet geloven dat ik, die zoveel weerzin tegen koken had, nu kookdemonstraties geef.”
Haar moeder noemde Bea ‘Tong’. Waar komt die bijnaam vandaan? “Ik kan heel goed proeven. Ik weet precies welke ingrediënten in een gerecht zitten. Dan vroeg mijn moeder: ‘Je gaat opor maken, he? Weet je wat er in moet?’ ‘Ja’, antwoordde ik en noemde alle ingrediënten op terwijl ik het nooit zelf had gemaakt maar alleen had gegeten. Daarom noemde mijn moeder mij Tong.” Bea weet niet van wie zij die gave heeft maar wel dat haar moeder een fantastische kokkin was die zowel in de Europese als Indonesische keuken thuis was. “Mijn dochters kunnen ook fantastisch koken”, voegt Bea trots toe.

Recepten opschrijven

In 1985 ging de kokkin naar Indonesië voor een culinaire ontdekkingsreis. “Ik ging speciaal voor het Kooktheater in de kampong gerechten proeven. Punt is dat de meeste Indonesische en Indische mensen niet willen vertellen welke ingrediënten ze gebruiken. Daarom ben ik ter plaatse gaan proeven en de recepten gaan opschrijven.” In al die jaren heeft Bea met veel bezoekers een vaste band opgebouwd. Er komen Indische families uit Groningen en Limburg, zelfs uit Australië en Amerika, elk jaar weer. Ze komen haar altijd groeten. “Ik heb mensen ouder zien worden. Dan kwamen ze uiteindelijk in een rolstoel bij de keukendeur om mij nog te groeten. Het volgend jaar zag ik ze niet weer.” Haar publiek verjongt, ziet Bea. “Ik vind dat heel leuk.” Het betekent niet dat ze minder van de Ind(ones)ische keuken weten. “Doordat mensen veel vaker reizen, weten ze beter hoe iets moet smaken. Je kunt ze niet beduvelen! De smaak is breder geworden.”

Dit interview verscheen in 2009 in De Sobat, een magazine voor donateurs van Stichting Tong Tong Auteur: Florine Koning.