Bob Brozman

Bob Brozman: Popmuziek aangekleed met een wereldsausje is niet interessant

Op 23 april 2013 overleed ‘gitaarantropoloog’ en gitaarvirtuoos Bob Brozman. De Amerikaan was verscheidene keren te gast op het Tong Tong Festival in Den Haag, waar hij concerten en clinics gaf. Brozman studeerde etnomusicologie in Washington en verdiepte zich in de oorsprong van de Delta Blues. Zijn eerste samenwerking was met de Hawaiiaanse Tan Moe Family, een collectief dat gedurende een muzikaal leven van zestig jaar live-optredens met plaatopnamen afwisselde. In 1989 leerde Brozman de muzikanten kennen, hetgeen resulteerde in nieuwe opnames van uit 1929 daterende muziek. Wij danken Bob hartelijk voor zijn mooie concerten op het Tong Tong Festival; het is erg jammer dat we hem niet meer zullen terugzien op onze podia. Bijgaand een interview uit 2005.

Brozman beet zich stevig vast in het genre en zou later ook samenwerken met de Hawaiiaanse slack-key-gitarist Cyril Pahinui, zoon van Gabby Pahinui. Op de cd ‘Four hands hot and sweet’ staat onder meer Hawaiiaanse gitaarmuziek uit de jaren twintig van de vorige eeuw. Brozman maakte ook een cd met Ledward Kaapana waarop de hawaiian slack key (ki ho’alu) en de hawaiian steelguitar (kika kila) de degens kruisen.

Brozman is steeds op zoek naar rootsmuziek. De Amerikaan reisde ook naar India, La Réunion en West-Afrika. In 2005 werkte hij samen met lokale musici van Papua Nieuw-Guinea.

Bob Brozman wordt wel de ‘poor man’s Ry Cooder’ genoemd vanwege zijn keuze om muziek te maken bij de musici thuis. In die benaming, die hij niet zelf koos, klinkt een licht verwijt door aan het adres van zijn collega die in feite hetzelfde doet als Brozman: verdwijnende rootsmuziek populariseren. Maar voor Brozman geen fancy hotels en dure studio. Voor Tanneke de Groot, die BrozmBrozman_thmblargean in het Bibit-Theater interviewde, is de etnomusicoloog een voorbeeld van een musicus die er in slaagt muziekstijlen te vermengen, zonder dat het gelikte wereldmuziek wordt.

Op uw laatste cd Blues Reflex staat het nummer New Guinea Blues dat klinkt als een mix van The Beatles en Amerikaanse blues. Toch is het een vrucht van uw samenwerking met lokale musici uit Papua Nieuw-Guinea. Hoe is het ontstaan?
“Aangezien ik gitaarantropoloog ben, reis ik regelmatig naar voormalige koloniën om te onderzoeken welke ontwikkelingen de gitaar heeft ondergaan. Ik ben altijd benieuwd wat mensen doen met instrumenten die nieuw voor hen zijn. In Brazilië bijvoorbeeld wordt al meer dan 400 jaar gitaar gespeeld maar op het eiland Myoko (Papua Nieuw-Guinea, red.) is de gitaar pas twintig jaar geleden geïntroduceerd. De New Guinea Blues is ontstaan tijdens mijn reis naar Papua Nieuw-Guinea in 2003.
Ik speelde onder andere met de Gilnatta String Band van Myoko. Het ritme lijkt erg op dat van de oude Delta-blues-stijl maar de toon is sweeter. De melodie en stijl van zingen in dit nummer komt van de blues, the plugging style multiple guitars komt van Myoko.”

Het mengen van verschillende muziekstijlen lijkt soms erg ver gezocht en vooral uit commerciële motieven voort te komen. Een schoolvoorbeeld van ‘slechte’ wereldmuziek vind ik de samenwerking tussen de Britse zangeres Neneh Cherry en de Afrikaanse muzikant Youssou N’ Dour. Zijn er grenzen en waar liggen de uwe?
“Wat ik niet graag zie is dat westerse muzikanten gebruikmaken van niet-westerse muziek om hun muziek een kleurtje te geven. Het gebeurt vaak ook nog op een exploiterende manier. Bij mijn samenwerkingsprojecten staat mijn naam altijd als tweede vermeld. Ik kan alleen werken op basis van gelijkwaardigheid. Ik verblijf op dezelfde locatie, eet hetzelfde eten, verdien hetzelfde als mijn collega’s.
Popmuziek aangekleed met een wereldsausje is niet interessant. Zodra je kunt horen welke fabriek de synthesizer heeft gebouwd, weet je: hier is iemand bezig die geld wil verdienen!”

Bob Brozman-Tong Tong Fair-2009Maar levert het vermengen van twee muziekstijlen altijd goede nieuwe muziek op?
“Er moet iets gemeenschappelijks zijn, iets harmonisch of sociaal-historisch. Je kunt Cubaanse muziek bijvoorbeeld goed mixen met de muziek van Madagaskar. Ik zie ook overeenkomsten tussen Franse gipsymuziek en Cubaanse muziek. Ze houden allebei van akkoordwisselingen en de Cubaanse ritmes en de gipsymelodieën vullen elkaar goed aan. Maar als je een Zweedse viool en een Australische didgeridoo wilt mixen zal dat niet veel nieuws opleveren. Er is niets gezamenlijks tussen die twee.
Ik zoek naar overeenkomsten, niet alleen naar verschillen. Mij is opgevallen dat de voormalige kolonisatoren focussen op de beat en dat de voormalig gekoloniseerden focussen op de zogenaamde ‘in between the beat’.”

Wat is uw meest bijzondere muzikale ervaring?
“Een erg moeilijke vraag. Ik speel al 46 jaar en soms denk ik: ‘Wat waren de beste tien minuten?’ Een bijzondere ervaring was mijn samenwerking met René Lacaille, afkomstig van La Réunion. Op dit eiland, vroeger een kolonie van Frankrijk, wonen Aziaten, Afrikanen en Europeanen. René Lacaille leerde mij nieuwe dingen over ritme. Aziaten en Afrikanen hebben meer gevoel voor ritme dan Europeanen die meer geïnteresseerd zijn in intellectuele harmonieën en in marsen: je marcheert met z’n allen en komt niet toe aan je eigen groove. Maar op La Réunion hebben Afrikaanse en Aziatische ritmes elkaar ontmoet, en de Fransen hebben het muzikale klimaat op hun beurt weer beïnvloed door de accordeon te introduceren. Voor mij is dat magie.”

Dit artikel verscheen in 2005 in ‘De Sobat’, het relatiemagazine van Stichting Tong Tong. Interview: Tanneke de Groot