Naar Holland, interview

In Nederland door omstandigheden, maar welke?

Margaret Leidelmeijer is samensteller van de tentoonstelling Naar Holland. Repatriëring, migratie of vlucht?, over de komst van Indo-Europeanen naar Nederland in de periode 1952-1956. Het is een onthutsend relaas van de bijna onmogelijke positie waarin deze Indo’s verkeerden: zowel in Indonesië als in Nederland ongewenst. De Sobat sprak met de socioloog en historicus.

In 2017 was Naar Holland in een kleine opstelling te zien in het Cultuurpaviljoen van de Tong Tong Fair. De tentoonstelling bracht zoveel publieksreacties te weeg dat het onderwerp verder werd uitgewerkt in een expositie die in 2018 op de Tong Tong Fair te zien was, en later ook in het Migratie Museum in Den Haag. Centraal staat de periode 1952–1956.

Stichting Tong Tong vroeg sociaaleconomisch historisch onderzoeker dr. Margaret Leidelmeijer de tentoonstelling te maken. Margaret voelt zich nauw betrokken bij het onderwerp, zowel professioneel, ze promoveerde op een proefschrift over de suikerindustrie op Java en werkte mee aan talrijke onderzoeken over de Indische geschiedenis, als persoonlijk, als kind van twee Indische ouders die Indonesië ontvluchtten. Een betrokkenheid die een onderzoek naar de gebeurtenissen niet belet maar juist aanmoedigt, vindt zij.

In Nederland door omstandigheden, maar welke?

Na het overlijden van haar vader in 1981 vergezelde Margaret haar moeder op een reis naar Indonesië. “Zij ging voor het eerst terug, dertig jaar nadat ze in Nederland was gearriveerd”, vertelt Margaret, die haar Zilvervloot-rekening aansprak voor haar eerste bezoek aan Indonesië. “Meteen na aankomst veranderde mijn moeder. Ze fleurde op, was losser, niet meer zo bedeesd. Ik kon echt zien dat ze thuiskwam.” Het zette Margaret toen al aan het denken. Wat wist zij nou precies van de gebeurtenissen in Nederlands-Indië, die hadden geleid tot de komst van ongeveer 350.000 Indische Nederlanders in Holland? “De geschiedschrijving gaat vooral over de periode 1946–1952. Over wat er nadien gebeurde, weten we heel weinig.”

Gefaseerde repatriëring

In 1949 werd Indonesië officieel onafhankelijk. Het einde van de kolonie Nederlands-Indië betekende echter niet het einde van het verhaal van Indische Nederlanders, honderdduizenden mensen die op drift waren geraakt. Margaret: “Mijn ouders hadden het niet over de oorlog maar over de periode erná: de jaren ’50. Ze spraken over de honger die ze hadden, de armoede die zij kenden, het in de steek gelaten worden door de Nederlandse regering: dáár hadden ze het met ons over. Eten heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in ons gezin of – anders gezegd – het niet hebben van eten.”

De repatriëring geschiedde in fases. Tot 1952 repatrieerden hoofdzakelijk de ‘westers georiënteerde Indische Nederlanders’, zij die recht hadden op verlof of kapitaal krachtig genoeg waren om de overtocht naar Nederland te betalen. In de periode 1952–1956 repatrieerden vooral Indo-Europeanen. Het onderscheid tussen ‘westers en oosters georiënteerde Indische Nederlanders’ dook voor het eerst op in een rapport uit 1951 van P.H.M. Werner, secretaris-generaal van het ministerie van Maatschappelijk Werk. De westerse groep bestond vooral uit totoks, het meest blanke deel van de koloniale samenleving. De oosterse groep bestond uit (bruine) Indo-Europeanen, die niet zouden kunnen integreren in de Nederlandse samenleving, zo meende Werner.

Optie-periode 1949-1952

De tentoonstelling Naar Holland. Migratie, repatriëring of vlucht? onderzoekt de vraag waarom Indo’s naar Nederland gingen in de periode 1952–1956. “We weten heel weinig over deze periode”, vertelt Margaret. “Ook Indo’s zelf weten weinig van deze geschiedenis. Men heeft een vaag idee, dat wel wordt verwoord als ‘in Nederland door omstandigheden’. Maar wat waren die omstandigheden dan precies?”

Nederlanders kregen twee jaar het recht om voor het Indonesische staatsburgerschap te opteren. Tijdens die ‘optie-periode’ van eind 1949 tot 1951 moesten ze beslissen wat te doen. De meeste Indo’s wilden blijven maar met behoud van hun Nederlandse nationaliteit en hun eigen taal en cultuur. De enige optie die zij echter kregen, was assimilatie. Margaret: “Indonesië zat midden in het proces van nation building en daar hoorden Indo’s niet bij. Ze verloren hun bevoorrechte positie. Je moet niet vergeten: Indo’s zijn echt een ‘product’ van de kolonie. [Zonder de kolonie zouden er geen Indo’s zijn geweest.] Pas in de laatste fase van de optie-periode koos men. Het was heel emotioneel om het moederland te moeten verlaten.”

De relatie tussen Nederland en Indonesië verslechterde die jaren snel en nationalistische ressentimenten namen toe. Er werd een hetze gevoerd tegen Nederlanders, bij wie de verschrikkingen van de bersiap nog vers in het geheugen stonden. Vakbonden keerden zich tegen hen, werken werd onmogelijk. Warga negara’s [Nederlanders die ervoor kozen Indonesisch staatsburger te worden] werden nooit volledig geaccepteerd als Indonesiërs, ze werden gezien als ‘Indonesiërs met een masker’.

Paspoort en rijksvoorschot

Na afloop van de optie-periode in 1952, woonden nog 136.000 Indische Nederlanders in Indonesië, zowel totoks als Indo- Europeanen. Wie kon, koos voor Nederland, vanwege de veiligheid en de goede scholen. Om naar Nederland te kunnen gaan, had men een paspoort nodig. Alleen wie kon aantonen al vóór 1892 door geboorte Nederlander te zijn, kreeg een paspoort. Aan deze voorwaarde hield Nederland zich strikt. De meeste Indo’s konden echter niet aan die voorwaarde voldoen.

Het rijksvoorschot dat de regering ter beschikking stelde voor de overtocht, was alleen verkrijgbaar wanneer men een Nederlands paspoort had, een baan kon krijgen in Nederland en over huisvesting in Nederland beschikte. Dat waren voor menigeen onhaalbare eisen. Indo-Europeanen hadden vaak geen naaste familie in Nederland en beschikten evenmin over een netwerk dat tot een baan zou leiden. Margaret illustreert het met een persoonlijk voorbeeld: “Als gevolg van de oorlog hadden de meeste Indo-Europeanen een gebroken carrière en schoolloopbaan. Na de oorlog verleende de overheid slechts tijdelijke contracten zonder recht op verlof. Mijn vader had vrij lang als burger bij de Leger Technische Dienst gewerkt. Hij werd ontslagen nadat hij Indonesiërs had ingewerkt op zijn functie. Daarna had hij allerlei baantjes om in leven te blijven.”

Blijf maar daar

Nederland zag de Indo-Europeanen liever niet dan wel komen, gebaseerd op de ervaring van een kleine groep ‘oosters georiënteerde Indische Nederlanders’ die direct na de oorlog naar Nederland was gekomen en niet had kunnen aarden. Margaret: “Die ervaring werd later [ook in de rapportage van Werner] tegen de hele groep gebruikt om te zeggen: ‘Blijf maar daar’.” Ook binnen de Indische maatschappij zelf, zo staat te lezen in het boek van Hans Meijer, was er een heftige discussie of Indo’s nu wel of niet thuishoorden in Indonesië. De emoties hierover liepen hoog op, want Indonesië was toch je moederland, je was er geboren en opgegroeid. Je hoorde daar thuis vonden voorstanders.”

Lege schatkist

Nederland had praktische motieven voor zijn houding. De schatkist was leeg en er was nauwelijks woonruimte. Dan was er natuurlijk de factor huidskleur. Ook moest het kabinet omgaan met gevoelens die leefden in de samenleving. De publieke opinie was niet ten faveure van de Indo’s. Den Haag leek wel een ‘Aziatische stad’, de marine een ‘vreemdelingenlegioen’. Ook het huisvestingsbeleid lag onder vuur: ‘Waarom krijgen zij wel een huis en wij niet?’

Margaret: “Het duurde doorgaans een half jaar voordat zo’n rijksvoorschot was goedgekeurd. Ondertussen zaten die Indo-Europeanen daar maar te wachten terwijl de nationalistische protesten in Indonesië steeds feller werden, en Indo’s steeds banger. Mijn ouders hadden nóóit gedacht dat ze in zo’n situatie zouden komen.”

Aanvankelijk hield Nederland zich strikt aan de voorwaarden die golden voor het verkrijgen van een rijksvoorschot. Toen echter doordrong hoe onleefbaar de situatie van Indo-Europeanen in Indonesië was, versoepelde Nederland zijn regels uit humanitaire overwegingen. De Hoge Commissaris in Indonesië stond dichter bij de werkelijkheid en ging meer druk uitoefenen op Nederland. In een opiniestuk in de krant Locomotief werd geopperd het rapport van de commissie Werner te verscheuren.

Naar Holland

Uiteindelijk verlieten de meeste Indo-Europeanen Indonesië. In Nederland werden zij opgevangen vanuit de idee dat ze weinig tot niets konden. “Het was een andere tijd dan nu”, verzacht Margaret. “De Nederlandse samenleving was paternalistisch. Er werd over de hoofden van de Indo’s heen bepaald wat goed voor hen was, met een maatschappelijk werkster die thuis kwam kijken of iedereen netjes gekleed ging en of er Hollands werd gekookt. Het frame van de onmondige Indo ontstond in die tijd.”

Over de manier waarop Indo’s in contractpensions werden opgevangen, aardappels leerden schillen, hun kleedgeld moesten terugbetalen tot de laatste cent: er zijn boeken over vol geschreven, documentaires over gemaakt. Waarom is er dan toch zo weinig bekend over de gebeurtenissen de leidden tot de repatriëring van Indo’s naar Nederland? Margaret wijst erop dat het dominante verhaal in de geschiedschrijving de interneringskampen en het KNIL betreft. “Het is niet ongebruikelijk dat de aandacht eerst uitgaat naar de witte geschiedenis. Stapsgewijs wordt de focus verlegd. Dit is een geschiedenis van uitsluiting. Als je ziet hoe de grenzen lopen, zie je wie wel, wie niet werden uitgesloten. Er is vooral óver Indo’s gesproken, zijzelf hebben geen recht van spreken gehad, waren monddood gemaakt. Daarin zit iets van: ’ze zijn minder’. Als je je hier niet bewust van bent, haal je dat er niet uit. Ze zeggen altijd dat je je als kind niet bewust bent van kleur. Onzin. Ik ben me altijd bewust geweest van mijn kleur.”

Geschiedenis dekoloniseren

Margaret spreekt van de noodzaak de geschiedenis te ‘dekoloniseren’. “Dat doen we met deze tentoonstelling. We concentreren ons op de periode 1952–1956 en leggen de bezoekers de vraag voor of de komst van Indo’s naar Nederland nou een migratie, repatriëring of vlucht was. Ik vind dit een belangrijke geschiedenis, ook om door te geven. Want als je je eigen geschiedenis niet kent, wat moet je dan doorgeven? Een paar onderbuikgevoelens?”

De tentoonstelling Naar Holland. Repatriëring, migratie of vlucht? was te zien op de 60e Tong Tong Fair in 2018 en in het najaar van dat jaar ook in het Migratie Museum in Den Haag.

Dit artikel verscheen in 2018 in het lentenummer van De Sobat, het blad voor donateurs van Stichting Tong Tong. Van 10 augustus t/m 8 september 2019 is de tentoonstelling te zien in het Atrium in Den Haag.