In Nederlands-Indië kon jazz al in de jaren ’20 en ’30 op grote populariteit rekenen. Op fuiven, dansavonden en bals, in sociëteiten, hotels en zwembaden, werd jazz als dansmuziek gespeeld. De Europese bevolking in Indië was in de vroege jaren van de 20e eeuw zeer gericht op Amerika. Amerikaanse films, dans en muziek waren populair, net als hawaiian muziek en later de rock ‘n’ roll.
Amerika
De Amerikaanse aanwezigheid in de nabijgelegen Filippijnen droeg ook bij aan de ontwikkeling van de vooroorlogse jazz in Nederlands-Indië. Zo speelden in 1927 jazzmusici uit Manilla op de grote Pasar Gambir in Batavia (een jaarbeurs met kunstnijverheid, muziek en dans, waar een deel van de roots van de Tong Tong Fair ligt). De musici bleven er hangen vanwege het goede jazzklimaat. Jazz was zelfs een hype in de grote steden Batavia, Bandoeng, Semarang en Soerabaja. Jazz was de dansmuziek van het uitgaansleven: hoe ‘hotter’ hoe beter.
Het waren juist jonge musici, meest amateurs, die in volle overgave deze jazz gingen spelen. Een paar namen van de dynamische bands zijn de Royal Jazzband, Brown’s Sugar Babies, de Batavia Syncopators, de Silver Kings en de Musical Rythmics. Deze waren, in tegenstelling tot jazzorkesten in Nederland, veel op de radio te horen. Op jazzconcoursen maten zij zich aan elkaar.
Indische jazzmuzikanten
Dat de jazzmusici in Indië meest geboren en getogen waren in Nederlands-Indië en van gemengde bloede waren, blijkt uit de foto’s van de bandleden die ons resten uit die tijd. Maar ook Indonesiërs, en later Chinezen speelden gebroederlijk samen in een en dezelfde band. De voorname rol van de Indische Nederlanders wordt in de weinige – en soms gedateerde – bronnen die ter beschikking staan, verklaard uit de ‘aangeboren muzikaliteit’ van deze groep. Maar de primaire reden was de oriëntatie op het westen (VS) van de in Indië geboren en getogen Nederlanders, in combinatie met de sociale gelaagdheid van de koloniale samenleving: de gekleurde Indo- Europese (‘Indo’) bevolkingsgroep, stond duidelijk lager in rangorde dan totoks.
Ongeoorloofde frivoliteit
In het vooroorlogse Nederland vond jazz maar weinig erkenning, met uitzondering van een kleine bovenlaag, vooral studenten. Jazz droeg het etiket van ongeoorloofde frivoliteit. Het was dan ook not done dat Nederlanders die naar Indië gingen aldaar jazz speelden, en al helemaal niet wanneer zij een hoge bestuursfunctie bekleedden. Er zijn verhalen bekend van zeer getalenteerde jazzmusici in Batavia die als gevolg van een bevordering hun muzikale carrière moesten beëindigen.
Onmiskenbare voortrekkersrol
De Indo-Europanen daarentegen bekleedden over het algemeen minder hoge functies waardoor zij dikwijls wel jazz konden (blijven) spelen. Ook als verlofganger in met name Den Haag, maar ook als student in Wageningen (waar de afdeling Tropische Landbouw aan de Landbouw Hoogeschool Wageningen was gevestigd) droegen zij bij aan het Hollandse muziekleven. Dit resulteerde ook weer in een ongekende dynamiek in het jazzleven in Indië want door de verloven en frequente overplaatsingen in Nederlands-Indië zelf, moesten de musici in sterk wisselende bezettingen spelen. De inval van de Japanners in Nederlands- Indië maakte een voorlopig eind aan het jazzleven. Na de capitulatie van Japan wierf de militaire welzijnsorganisatie weer actief jazzmusici om voor het broodnodige amusement te zorgen.
Notenschrift: ‘taugé’
Het overgrote deel van de musici in Nederlands-Indië was autodidact – net als een aantal Indische jazzmusici die een rol spelen in het Haags-Indische Jazzproject van Stichting Tong Tong. Zij noemden het reguliere notenschrift ‘taugé’. Wel beheersten zij het eenvoudig systeem van ‘cijfernootjes’ van het zangonderricht op scholen. Op basis van nieuwe platen, een fijn muzikaal gehoor en transcripties van bladmuziek naar cijfernootjes maakten de Indische musici nieuwe arrangementen. Helaas is deze muziekgeschiedenis weinig gedocumenteerd. Van onschatbare waarde is daarom het boekje Batavia, a swinging town uit 1972, van Allard J.M. Möller van het Bredase jazzblad Chronicle (uitgegeven door Moesson). Op basis van oral history, interviews met toen reeds bejaarde beoefenaars, bracht hij de jazz tot de soevereiniteitsoverdracht in 1949 in kaart. Hij beperkte zich echter tot het jazzleven in Batavia en ging voorbij aan andere swinging towns.
Den Haag Jazzstad nr. 1
In Nederland werd tijdens de oorlog het spelen van jazz door de bezetters als entartete Musik aangemerkt en daarom verboden. Als gevolg hiervan speelden veel jazzbands als hawaiian band door. In dit genre speelden van oudsher de Indische Nederlanders een prominente rol. Hawaiiaanse muziek en dans was in Nederlands-Indië, net als jazz, zeer populair.
Na de dekolonisatie van Nederlands-Indië repatrieerden Indische Nederlanders en. Velen van hen kwamen in Den Haag terecht, een stad met een sterk Indisch verleden mede vanwege het ministerie van Koloniën. Volgens Haagse jazzkenners Arie van Breda en Bert Jansma is de bijdrage van Indische jazzmuzikanten de voornaamste verklaring voor de ontwikkeling van Den Haag tot Jazzstad nr. 1 in Nederland. In deze context is ook de Indische achtergrond van wijlen Paul Acket, initiator van het North Sea Jazz Festival interessant: hij werd geboren in Semarang.
Dit artikel verscheen in 2006 in het winternummer van De Sobat. Tekst: Florine Koning, Tineke Mook.